Het VSO ZML-onderwijs heeft de opdracht de leerlingen toe te leiden naar arbeid of dagbesteding. In de midden- en bovenbouw van het VSO verschuift het accent in het onderwijsaanbod van een overwegend cognitief aanbod, zoals rekenen en taal, naar een op de praktijk gericht aanbod. De cognitieve vaardigheden die de leerlingen hebben geleerd, worden nu functioneel ingezet bij het leren van praktische vaardigheden. Bijvoorbeeld, geldrekenen wordt geoefend bij het afrekenen in de winkel.
Vanaf de middenbouw nemen de leerlingen, naast de geboden praktijkvakken, deel aan interne stages. Dit noemen wij WEP. WEP staat voor WerkErvaringsProject. Voorbeelden hiervan zijn catering, boerderij, bosonderhoud, winkel, verzorgingshuis, personeelsdienst en theater.
Door de ervaringen die de leerling opdoet bij WEP en praktijkvakken, ontstaat een steeds duidelijker beeld van de belangstelling en talenten. Zo kunnen we een inschatting maken naar welke werkplek de leerling uiteindelijk zal uitstromen.
In het WEP wordt de leerling voorbereid op de externe stage. De leerlingen worden getraind om kennis en arbeidsvaardigheden toe te passen in verschillende praktijksituaties. De leerlijn ‘Voorbereiding op dagbesteding en arbeid’ vormt hierbij de belangrijkste leidraad voor het onderwijsaanbod.
Tegen de tijd dat de leerling gaat stagelopen (meestal rond 17 jaar), onderzoeken de uitstroomcoördinatoren de mogelijkheden en wensen van leerlingen op het gebied van arbeid of dagbesteding. In nauwe samenwerking met de leerling, de ouders en de leerkracht, wordt op basis van het ontwikkelingsperspectief en de belangstelling van de leerling, de beslissing genomen waar en wanneer de leerling stage gaat lopen.
De meeste leerlingen hebben behoefte aan een beschermde stageplaats, een enkeling kan een stage in een regulier bedrijf aan.
Ter voorbereiding op de stage, brengt de uitstroomcoördinator samen met de leerling en ouders een oriëntatiebezoek aan een mogelijke stageplek.
In de eerste stageperiode loopt de leerling één dag per week stage. Na acht weken volgt een tussenevaluatie waar de leerling, de ouders en, indien mogelijk, ook de leerkracht, bij aanwezig zijn. Blijkt na deze eerste periode dat het goed gaat en ziet de instelling of het bedrijf verdere mogelijkheden, dan loopt de stage door. Het aantal stagedagen in de daaropvolgende stages loopt op tot maximaal 3 dagen per week.
De externe stages hebben als doel om de leerling vaardigheden op te laten doen die straks in het werkproces nodig zijn. De stage zal zich steeds meer gaan toespitsen op de uiteindelijke werkplek waar een leerling naartoe kan uitstromen.
Elke leerling die stage loopt krijgt ook een stagebegeleider toegewezen vanuit de instelling of het bedrijf waar stage gelopen wordt.
De leerlingen werken tijdens hun interne (WEP) of externe stage aan doelen die beschreven staan op taakkaarten. De taakkaarten worden in de WEP- of stagemap gedaan zodat de leerling, leerkracht van het WEP of de begeleider op de stageplek, weet aan welke doelen gewerkt wordt. De leerkracht zorgt, samen met de leerling, voor het bijhouden van de stagemap. Door middel van de stagemap wordt gecommuniceerd tussen school, stageplaats en ouders.
Voor meer informatie kunt u terecht bij onze begeleider stage en uitstroom Patitsa Nomikos via deze link.